Sprookje

Het meisje en de trol

Er was eens een meisje. Ze woonde in een prachtig huis samen met haar moeder en zusjes. Het huis lag in een dal met glooiende groene velden, een kabbelend beekje, en vriendelijke ruisende bomen. Achter de vriendelijke bomen werden de bomen donkerder, groter en dichter. Daar begon het diepe, donkere woud.

Het meisje ging elke dag naar het kabbelende beekje. Daar lagen prachtige steentjes. Met schitterende kleuren. Sommigen schitterde als edelstenen in het zonlicht. Elke dag ging ze kijken en nam de mooiste steentjes mee. Thuis bewaarde ze ze in een doosje. Als de steentjes opdroogden verdwenen de kleuren soms. Maar het meisje vond ze allemaal mooi, met of zonder kleur. De doffe steentjes poetste ze urenlang geduldig op. En ze wreef en boende ze net zo lang totdat ze een glans en kleur kregen alsof het de kostbaarste juwelen van de koning waren. Met een glans die niet meer verdween en van binnenuit alle liefde uitstraalde die het meisje erin had gestopt. Een steentje was haar lievelingssteen, een witte steen met zo’n sterke glans dat het bijna leek alsof hij licht gaf. Ze noemde hem haar zonnesteen, omdat hij net zo straalde als de zon. Deze steen droeg ze aan een kettinkje op haar hart.

Toen ze groter werd moest ze van haar moeder naar het bos, hout sprokkelen, net zoals haar zusters.

Ze genoot van de tochtjes, steeds verder van huis. In het lichte deel van het bos kwam ze graag. Er bloeiden bloemen, het zonlicht speelde tussen de takken, eekhoorntjes schoten de bomen in. Maar op een dag vond ze nergens meer takken. Voorzichtig ging dieper en dieper in het donkere woud. Daar zag ze een hele stapel takken liggen. En net toen ze die wou pakken merkte ze tot haar schrik dat ze heel diep in het woud was. Ze keek om zich heen. Hier was het donker en stonk het naar zwavel. Uit een spleet in de grond hoorde ze een angstaanjagend gebulder en geschreeuw. Ze werd bang. Uit de spelonk kroop ineens een gruwelijke trol. “Wat heb je daar?” gromde de trol. “Is dat goud?“ En hij keek vals naar haar stralende steen.

“Nee” zei het meisje zacht. “Wel” zei de trol, “zo’n mooi meisje heeft een heel mooi cadeautje bij zich”, hij strekte zijn klauw al uit en greep naar haar kettinkje dat onder haar jurk verstopt zat. Ze slaakte een kreet, duwde zijn klauw weg, haar jurk scheurde, maar ze kon net op tijd weg rennen.

Thuis durfde ze niets tegen haar moeder te zeggen. Hoe vaak had zij haar al niet gewaarschuwd: “Ga niet te ver alleen in het donkere woud?” Ze huilde stilletjes in haar bedje en naaide haar jurk zodat niemand er iets van merkte.

Een tijdje later moest ze weer hout halen. Al zoekend naar schaarse takken raakte ze weer dieper in het donkere woud. En tot haar schrik merkte ze dat ze weer bij de trollen spelonk was. Er gebeurde hetzelfde als de eerste keer en ze kon ternauwernood ontsnappen. Haar jurk was gescheurd, ze had krassen op haar arm en ze was ook nog haar mooie sjaal verloren.

Weer durfde ze thuis niets te vertellen. Ze naaide haar kleren en ging stilletjes verder.

De derde keer nam ze zich voor niet meer bij de spelonk te komen. Ze lette heel goed op. Maar het leek wel of het woud steeds veranderde. En weer zag ze een prachtige stapel takken liggen en net toen ze die wilde pakken stond de trol voor haar neus. Weer eiste hij haar steen op. En hoe ze deze keer ook vocht en schreeuwde, deze keer pakte hij haar zonnesteen af.

Hij hield het steentje in zijn klauw, bekeek het met een gruwelijk grijns. Hij stampte grommend op de grond. “ Ik jou opeten!!” Hij sprong op het meisje af. En net voordat hij haar kon verscheuren kwam er ineens een blauwe vogel aanvliegen. De vogel nam haar op zijn rug en vloog met het meisje weg, de trol ziedend en schreeuwend van woede achterlatend.

De blauwe vogel bracht het meisje naar huis. Ze werd heel ziek. De trol had haar ernstig verwond aan haar hoofd en wat nog veel erger was, ze was al haar glans verloren en kwijnde langzaam weg.

Haar moeder en de doctoren stonden voor een raadsel, niemand wist hoe ze haar konden genezen. Haar moeder en zusjes dachten dat ze zou sterven.

Op een dag kwam de blauwe vogel terug, ze vloog de kamer in waar het meisje doodziek op bed lag. Ze veranderde in een mooie fee en sprak: “Meisje, je tijd is nog niet gekomen, je moet erop uit, de wereld in. Ga op zoek naar de trol. Daar ligt het antwoord om terug te krijgen wat van jou is”.

De fee legde haar hand op het voorhoofd van het meisje. Het meisje voelde haar krachten terugkomen. Ze sprong uit bed en vertelde haar moeder alles wat er was gebeurt. Ze kreeg een paard, knapzak, mantel en goudstukken mee en knipte haar haar af, stopte al haar steentjes van de beek in de zak en ging op weg.

Het meisje hield af en toe vreselijke pijnen in haar hoofd, maar ze ging dapper op weg, op zoek naar de trol. Hoe ze ook zocht, ze kon de spelonk niet meer terug vinden. Maar ze ontmoette wel mensen onderweg. En voor elk mens zocht ze een steentje uit, precies dat wat degene nodig had, en ze ontdekte dat de stenen de mensen meer glans gaf…
Ze leek precies te zien wat de ander nodig had, een donkere krachtige steen voor iemand die heel verzwakt was, een roze, zachte lieve steen voor iemand die heel verhard was. En ze merkte dat haar eigen pijn steeds minder werd als ze een ander weer glans gaf.

Op een nacht kwam de fee langs; “Je hebt nu lang genoeg gezocht. Spring op mijn rug. Ik breng je naar de trol”. De fee veranderde weer in de blauwe vogel en bracht het meisje naar de spelonk diep in het donkere woud.
“Luister goed” zei de fee; “Je moet de trol verslaan met zijn eigen kracht”.
Het meisje begreep eerst niet wat de fee bedoelde maar toen kreeg ze een idee.
Ze hulde zich in de mooiste kleding en de duurste sieraden. Ze zag eruit als een echte en rijke koningin. Toen sprong ze in de spelonk. Daar begon ze op haar harst te brullen en te roepen: “Ik heb gehoord dat hier een trol woont die beweert de rijkste op aarde te zijn. Wie is die leugenaar? Ik ben de rijkste! Ik bezit het meeste goud van de wereld.”

De trol kwam woedend tevoorschijn en brulde: “Wie daagt mij uit? Wie zegt dat ik niet het meeste goud bezit?” “Ik”, riep het meisje. “Hoe durf je dat te zeggen, ik vreet je op” riep de trol. “Dat is wel makkelijk hé, dan hoef je geen bewijs te leveren” “Wat? ” brulde de trol. “Wil je bewijs? Kijk hier.” En hij stampte 3 keer met zijn voet en daar ging zijn schatkamer open. Een enorme grot gevuld met goud, sieraden, kostbare edelstenen en diamanten kwam tevoorschijn.

“Och, is dat alles? Dat heeft toch iedereen. Ik wed dat ik nog meer heb, ik bezit stenen die 1000 maal  kostbaarder zijn dan goud!” Riep het meisje. “Oh ja”, brulde de trol “Ik heb een steen die niemand heeft, wedden dat jij die niet hebt?” “Ik geloof er niets van” riep het meisje. “Maak je mij uit voor leugenaar, hier, kijk”; En hij opende zijn klauw en liet de witte stralende zonnesteen zien.

Het meisje aarzelde geen moment. Ze sprong naar voren en greep de steen. Daarna sprong ze op de rug van de blauwe vogel en vloog weg. De trol werd zo woedend dat hij meters in de lucht sprong. Hij kwam neer met zon harde klap dat de aarde openspleet. De trol viel brullend in de spleet en daarna sloot de aarde zich alsof er niets gebeurt was, en niemand heeft de trol ooit weer gezien. Vanaf die dag was het woud verlost van de trol en konden de mensen weer rustig reizen. Het meisje bracht haar steen naar een mooie bron. Het water werd door de steen zo stralend en krachtig dat de mensen van heinde en verre kwamen voor een slokje van het bizondere water. En het meisje? Die leefde nog lang en gelukkig midden in het woud als hoedster van haar bron.

Lieke Deelstra-Werkplaats stap- februari 2016